Johan Daniel Dulcken (klavecimbelbouwer en ouderling)

Antwerpen, 30 maart 1740

De kerkenraad van de Brabantse Olijfberg (de clandestiene hervormde kerkgemeente van Antwerpen) vergadert ten huize van de predikant (ds. Petrus Craan, adres onbekend, want officieel mag hij er niet zijn). Voor de vergadering hebben zich diverse mensen aangemeld, die graag zouden deelnemen aan het Avondmaal op 14 april (Pasen).1 Onder hen een zekere Johann Daniel Dülcken (‘Dulken’ in het kerkeboek) en zijn echtgenote Susanna Maria Knöpffel (‘Knoeffel’ in het kerkeboek). Ze zijn geen onbekenden, want op 26 januari 1740 is hun dochter Maria Sophia gedoopt. Ze zijn ook al enige tijd in Antwerpen.

Blijkbaar voelen ze zich wel op thuis in deze kleine hervormde kerkgemeenschap, waar op dat moment ook geregeld buitenlandse excellenties (m.n. Hollandse diplomaten) mee komen vieren, omdat er een belangrijk congres over de ‘barrière-tractaten’ in Antwerpen plaatsvindt.2 Het echtpaar Dulcken vraagt toestemming om te mogen deelnemen aan het Heilig Avondmaal (= ter communie gaan). Dit wordt hun – blijkens de notulen van 30 maart 1740 – vergund, met als conditie: “op hun eigene beproevinge.” Dat wil zeggen: ze hoeven niet eerst ‘belijdenis van hun geloof’ af te leggen ten overstaan van de kerkeraad (soort ‘examen’, zie op de foto’s de tegenoverliggende en volgende bladzijde). Tegelijk maakt het duidelijk dat ze geen officiële ‘attestatie’ (bewijs van lidmaatschap) hebben overgelegd.

Het echtpaar Dulcken stamt uit de Rijnstreek: Johann Daniel Dülcken komt uit Wingelshausen, waar zijn vader Pfarrer was. Susanna Maria Knöpfel stamt uit Sankt-Goar aan de Rijn (t.o. de Lorelei). Beiden zijn protestant, de een ‘evangelisch’ (= Lutherse confessie) de ander ‘reformiert (= Calvinistisch) ‘: Cuius regio, eius religio geldt ook intern protestants. In 1733 zijn ze gehuwd in Sankt-Goar. Wat ze doen, waar ze van leven, we weten het niet. In 1735 treffen we ze aan in Maastricht (daar woont ook al familie van beide). Hun zoon Johan Lodewijk en hun dochter Johanna Henrietta worden er gedoopt (in de StJanskerk, resp. 15 april 1735 en 16 februari 1737). Dulcken staat te boek als ‘handelaar’ en samen runnen ze een soort ‘kruidenierszaak’ (grutterij) in een tamelijk groot pand. Eind 1737 gaat het mis. Hij kan zijn schulden niet meer betalen. Notaris Guichard bundelt alle vorderingen (brieven van de eigenaar van het pand, handelaars, privépersonen) en er wordt een inventaris van een achtergelaten inboedel opgemaakt (juni 1738). Laten we een kat een kat noemen: Dulcken is failliet, en – eveneens blijkens de correspondentie – op de vlucht voor schuldeisers de grens overgestoken en naar Antwerpen gegaan.3

De klavecimbelbouwer

Deze Johan Daniel Dulcken is vandaag bij iedereen bekend die van ‘oude muziek’ houdt.4 Dulcken is samen met de Ruckers en Couchet de trots van de Antwerpse klavecimbelbouwers. Een zeer bekend instrument van zijn hand staat in het Vleeshuis. Het stamt uit 1747, en is – na restauratie door Hubert Bédard begin jaren 1970 – het vaste oefeninstrument geworden van het Antwerps Conservatorium.

Wie naar 18de eeuwse klavecimbelmuziek luistert, hoort heel vaak een Dulcken, want zijn twee-manualig instrument uit 1745 (Smithsonian Institute in Washington /Kunsthistorisches Museum in Wenen) is een van de eerste die is nagebouwd (Martin Skowroneck, 1962) en die door Gustav Leonhardt werd bespeeld. Voor veel luisteraars is dat vaak het eerste ‘echte’ klavecimbel geweest dat ze gehoord hebben.5

Over het Vleeshuis-klavecimbel zegt Jos van Immerseel : Met een dosis ontvankelijkheid en een scherpe intelligentie en een scherp gehoor kunnen klavecinisten van overal ontzettend veel leren van dat instrument. Wat het te zeggen heeft, is meer dan ooit actueel. Het is onze plicht iedereen die het verdient hiermee in contact te brengen (Antwerpen klavecimbelsstad, (uitg. Vleeshuis, 2018), p. 68). Hier speelt hij een expressief stuk van Forqueray (ook uit 1747). Hoor de snaren trillen en de klank tot leven komen… Meervoudig meesterschap.

De pater familias in Antwerpen (Hopland)

Als klavecimbelbouwer ging het hem blijkbaar voor de wind, ookal weten we hierover heel weinig met zekerheid. Hij woonde/werkte op het Hopland (daar huurde hij eerst een huis/atelier en in 1746 verwerft hij er diverse panden in eigendom.

Zijn meesterknecht in die jaren is Johann Petrus Bull (1723-1804), die zichzelf later ook een naam verwerft als klavierbouwer.6 Uit de periode tussen 1745-1755 zijn ca. tien topinstrumenten uit Dulckens Hoplandse werkplaats tot op vandaag bewaard. En zoals uit onderstaande advertentie uit de Gazette van Antwerpen moge blijken, beperkte het echtpaar Dulcken zich niet tot de verkoop van klavecimbels. Ook de allernieuwste soort flessen (Eikenvliet in Willebroek) waren bij hen te bekomen op ‘t Hopland.

Privé ging het leven ook door. We treffen het echtpaar na 1740 nog 3x aan in het doopregister van de kerkgemeente als ze een volgende telg ten doop houden.

  • Joannes – 20 september 1742 (gedoopt door ds. Johannes Diepelius, net als de volgende). Deze Johannes, Johan, Jean, Jan, zal de Antwerpse werkplaats na de dood van zijn vader in 1757 samen met z’n moeder voortzetten.
  • Regina Dorrothea – 12 november 1744 (overleden op 1 december 1747)
  • Joanna Elisabetha – 2 februari 1747

Het gezin Dulcken telt zes kinderen (waarvan er na het overlijden van Regina in 1747 nog vijf in leven zijn, alle woonachtig aan het Hopland): Johan Lodewijk, Johanna-Henrietta, Maria-Sophia, Joannes, Johanna-Elisabeth.

  • De oudste zoon, Johan Lodewijk (geb. 1735) verlaat in 1755 (op z’n twintigste dus) het huis en begint na een tussenstop in Etten-Leur voor zichzelf in Amsterdam. Daar huwt hij Catharina Koning en verwerft zich – net als z’n vader, en onder verwijzing naar hem – een naam als ‘Orgel en Clavecimbaelmaker” te Amsterdam. Ca. 1762 verhuist hij zijn atelier naar Hasselt (Ov.). In 1772/3 keert hij terug naar Antwerpen om zich daar opnieuw te vestigen.
  • De jongste zoon, Joannes (geb. 1742) groeit a.h.w. op in de werkplaats van zijn vader aan het Hopland, en leert het ambacht al zeer jong (hij zal later ook in Amsterdam actief zijn) .
  • Johan Daniel Dulcken overlijdt op de tweede paasdag (11 april) 1757 en wordt… u raad het al: begraven te Putte, omdat er voor hem geen plaats was in de gewijde roomse grond (net als Jordaens 80 jaar voordien). In 1751 hadden man en vrouw een ‘wederkerig’ testament gemaakt dat hij op 23 februari 1757 nog eens bevestigt en uitbreidt met een clausule over zijn atelier (dat moet ter beschikking blijven voor z’n jongste zoon, en het werk daarin tevens dienen om de jongere zussen te onderhouden). Papa is dan al ziek, zo blijkt uit de openingszinnen7. Joannes is pas 15, nog lang niet meerderjarig, dus zet Susanna zelf de zaak voort (met meesterknechten natuurlijk, vermoedelijk ook Johan Petrus Bull (Bohl)). Alle drie de dochters wonen op dat moment nog thuis: Johanna Henrietta, Maria-Sophia, en Johanna Elisabeth. Dit wordt bevestigd door een brief, ca. 1760 geschreven door Maria Riemenschneider (dochter van een voormalige diaken) aan de Deputaten die in Nederland toezicht hielden op de Antwerpse geloofsgemeenschap. Daarin beschrijft ze de kleine gemeente die er nog over is. Ze bestaat naast de dominee en zijn gezin, uit 5, max. 6 huishoudens: “Een seekeren Bom met syn vrouw en 2 soonen, een wed. Dulken met een soon en 3 dogters, een Robbert Schot en syn vrouw en een Vene en dan een seekeren Hassefort met zyn famlie.”. Op dat moment is de band met ds. Diepelius niet bepaald goed (meer daarover hieronder). In 1763 richt Susanna een verzoek aan de Raad van Brabant (waar Antwerpen onder ressorteert) om de werkplaats te mogen verhuizen (met dezelfde tax-exemptie die ze te Antwerpen blijkbaar genoten) naar Brussel. Daar wil zij de zaak verderzetten met hulp van haar zoon (Joannes) en schoonzoon (de oudste dochter is in 1760 gehuwd met de schilder Herman Faber (ja, nog een Duitse Antwerpenaar) die allen mee zullen verhuizen. Dit verzoek wordt – met vertraging en met inperking van de vrijstellingen (enkel het materiaal mag ze without tariff invoeren) – ingewilligd in 1764. Dan woont de familie Dulcken dus niet meer in Antwerpen, maar in Brussel: Mamam, het echtpaar Faber-Dulcken; jongste zoon Joannes, en jongste dochter Johanna Elisabeth. Ze sluiten zich aan bij de protestantse kapel van de ambassade van de Staten Generaal der Nederlanden.8 Oudste zoon Johan Lodewijk woont op dat moment in Hasselt (Overijssel, Nederland – verhuizing vanuit Amsterdam ca. 1762), en heeft daar een werkplaats geopend.

Maar we gaan te rap.
Even terug in de tijd.
Hoe zat het nu ook alweer met Johan Daniel Dulcken en de ‘Brabantse Olijfberg’.
Ad fontes.

Ouderling Dulcken (1744-1757).

Het kerkeboek van de Brabantse Olijfberg meldt, dat op 16 februari 1744 dhr. Johan Daniel Dulcken tot ouderling (kerkelijk bestuurslid, ‘mede-opzichter’) van de Brabantse Olijfberg aangesteld. NB: dit gebeurde in overleg met de Deputaten van de Hervormde Kerk van de classis (Synode) van Zuid-Holland.

Op zich mooi, ware het niet dat de nieuwe predikant (1742 intrede), ds. Diepelius, zich niet bepaald op een gunstige manier ontwikkelt. Hij ziet het allemaal groots, en met name zichzelf (en zijn roeping). Hij vindt bijv. dat hij recht heeft op een groter huis, en dat hij daar het geld uit de armenkas wel voor mag gebruiken. Ouderling Dulcken spreekt hem hierop aan, en eist de sleutel van de armenkas op. De dominee weigert. Samen met diaken Riemensnijder (tevens concierge van het Oosters Huys, telg van een zeer kroostrijke kernfamilie van de Brabantse Olijfberg) informeert Dulcken de Deputaten en vraagt hen de dominee tot de orde te roepen. Het werkt. Enkele jaren later overschrijdt de dominee echter een andere grens, deze keer letterlijk: grens-overschrijdend gedrag. Hij verwekt in 1751 een kind bij zijn huishoudster/nicht. Het komt uit, en hij moet voor de synode (van Zuid-Holland) verschijnen. Hij toont berouw en de Deputaten gunnen hem een herkansing met een strikt ‘bezinnings- en boetetraject’. Voor diaken Riemensnijder gaat dat te snel. Hij vertrekt, zeer tot leedwezen van ouderling Dulcken, die nu alleen overblijft. Volgens een opmerking van Dulcken (uit een brief aan de Gedeputeerden in Nederland in 1753), probeerde de dominee zich na het vertrek van Riemensnijder te omringen met ja-knikkers (“…ik krijg na veel afvraginge geen antwoort, maar hij zoekt te te maeken, van eene schoenmakersknegt alhier eene diaken, die zeer gering in begrijp, en hem alles zoude moeten toestemmen” brief 25 juni 17539). Nu wil Diepelius Dulken’s scalp. Hij moet aftreden. Hiervoor haalt hij een oude regeling (uit 1660) tevoorschijn, waarin staat dat ‘de langstzittende ouderling’ om het jaar moet ‘afgaan’. Dulcken laat zich echter niet opzij zetten. In het ‘Oud-Synodaal Archief van de Ned. Hervormde Kerk’ is een uitgebreide correspondentie hieromtrent bewaard. Het beeld van dominee Diepelius dat hieruit naar voren komt, is van iemand die zichzelf een zeer hoge godsdienstige roeping toedicht (dit blijkt o.a. uit de zeer geëxalteerde stijl van zijn brieven). Zijn tegenstanders zijn dus automatisch ook Gods tegenstanders. En dat liet hij ze ook verstaan. Dulcken heeft echter ook een harde kop en wijkt niet. Tenslotte zijn er diverse getuigenissen dat de dominee zich in het openbaar geregeld misdroeg, en ook niet vies was van sterke drank. Dat laatste o.a. op de tweede Paasdag 1757, toen Johan Daniel Dulcken stervende was, aldus mededeling van zoon Johan Lodewijk in een brief aan de Deputaten in 1774:

Mijn Moeder heeft met traanende oogen dikmaals geklaagt hoe zij hem bij het afsterven van mijn vader (11 april 1757) overal heeft doen zoeken en eijndelijk in een herberg buijten de Stad gevonden zijnde, was hij door dronkenschap onbequaem om met Vader te bidden…

Onderwijl bleef dominee Diepelius blijkbaar wel voldoende functioneren om mensen voor zich te winnen, en om bij zijn ‘oversten’ twijfel te zaaien als ze hem er persoonlijk op aanspraken. Twijfel zaaien deed hij niet met argumenten maar door zijn tegenstanders ‘zwart te maken’ (het lijkt onze tijd wel). De hogere organen van de kerk hebben de knoop niet durven doorhakken (d.w.z. hem afzetten), ook niet toen 16 jaar na het overlijden van Dulcken Sr. zijn zoon Johan Lodewijk (bij zijn terugkeer naar Antwerpen in 1772/3 ) op dezelfde dominee botste, en – opnieuw – met diens wangedrag werd geconfronteerd. Hij liet het er niet bij zitten. Hij initieerde een actie tot afzetting. Hij richt zich tot de Deputaten te Breda, en vraagt de parochianen hun ervaringen met de dominee op schrift te stellen (‘attestaties’ heten die brieven). Als de dominee erachter komt, organiseert hij snel een briefschrijfactie met positieve attestaties. Al deze stukken met de bijbehorende correspondentie (en verslagen van diverse gesprekken) doen in 1774 het dossier uit het oud-Synodaal archief aangroeien tot een stevige bundel. Het hele verloop wordt tenslotte samengevat in 14 artikelen op 8 pagina’s: de post-acta. Echter opnieuw om te besluiten dat men ‘vooralsnog’ niet zal ingrijpen – hoewel de dominee duidelijk dysfunctioneel is, ook volgens de deputaten – omdat men bang is voor wat ‘de roomschen’ wel niet zullen zeggen. Kortom. De waarheid wordt nog maar eens geofferd op het altaar van de schone schijn. Dominee Diepelius blijft zitten waar hij zit, tot hij 39 jaar te Antwerpen heeft ‘gestaan’ als predikant van de Olijfberg en sterft.10. Nil novum sub sole.

Oh Freunde, nicht diese Töne...

Onderstaand schilderij (nu in het Rockoxhuis – naast de “Duarte kamer”) dateert uit 1764. Het is geschilderd door J. Horemans. De oudste dochter van Dulcken (Johanna Henrietta) is inmiddels gehuwd met Johan Herman Faber (zelf schilder, leerling en vriend van de Horemans). De man met de zwarte baret lijkt heel erg op Faber… Zouden de andere personen de drie Dulcken-dochters en zoon Joannes zijn? Wie weet? Eén Dulcken staat er in elk geval op: het klavecimbel. Zoom maar in op de hand van de klaveciniste, en u ziet het: DUL[cken anno 1]764.

Rockoxhuis, Jan Jozef II Horemans, concert in een interieur, opdrachtgever dhr. Faber (echtgenoot van Henrietta Dulken. Datering staat op de klavecimbel: DUL… 74 (1674, het jaar van de verhuis naar Brussel)

De kinderen… komen en gaan

Als de familie al zo’n 10 jaar uit Antwerpen weg is, keert Johan Lodewijk terug naar Antwerpen. De periode in Hasselt (Ov.), die gevolgd was op z’n Amsterdams verblijf, was geëindigd met schulden (zoals bij zijn vader in Maastricht) en een open conflict met de Magistraat van Hasselt. Ook hij wil nu z’n geluk nu weer in Antwerpen proberen. Hij stuurt z’n knechten (Schnell en Reusch) samen met zijn zoontje (Louis) vooruit naar Antwerpen (1772). Zijn eigen domicilie lijkt nog even Hasselt te blijven, waar z’n moeder, Susanna, naar het zich laat aanzien graag wil blijven wonen (zij woont bij hem in sinds 1769). Omdat de diakonie (kerk) en de armendienst (stad) haar niet willen ondersteunen, verhuist ze naar Epe (1778) en later naar Heerde (1784)11, waar ze op hoge leeftijd sterft en begraven wordt (1789). Voor Dulcken Jr. (Johan Lodewijk, Jean Louis) blijkt Antwerpen een goede keus. In de Gazette van Antwerpen plaatst hij een advertentie waarin hij zijn werk aanprijst. De tekst is leerzaam en spreekt voor zicht. (bron https://musicksmonument.com/styled-211/)

Scherm­afbeelding 2025-06-05 om 09.54.51

De reputatie van zijn vader kent men blijkbaar nog, en klavecimbels zijn nog steeds in gebruik (zeker dus in onderhoud, dan wel om te ‘upgraden’ – ravaleren). Zijn ster begint te rijzen. Wel is het zo dat deze Dulcken eigenlijk bezig is om over te schakelen op piano-fortes (zoals uit een advertentie twee jaar later (in de Gazette van Gent) blijkt. Daarover schrijft hij, dat hij in zijn werkplaats heeft “een Forte piano van zyn werk, zynde eene nieuwe Uytvindinge, dewyl men ongemerkt en zonder incommoditeyt den thoon van de zelve kan diminueëren en casseeren [= uitdoven].” In Hasselt heeft hij blijkbaar met deze totaal andere techniek (hamer ipv plectrum ; stoten (piano-forte) tegen de snaren ipv tokkelen/plukken) geëxperimenteerd tot hij ook op die manier het instrument kon laten zingen. Na Antwerpen lonkt Parijs (1783). Precieze overlijdensgegevens zijn niet bekend. Na 1793 en voor 1795, wellicht in München bij zijn oudste zoon, ook Louis geheten (Louis II Dülcken) die sinds 1781 – parallel aan zijn vader – in München carrière heeft gemaakt als piano-forte-bouwer. Zijn oom Johannes (die in Brussel het bedrijf van zijn vader uit Antwerpen had voortgezet) was in 1771 vanuit Brussel naar Amsterdam vertrokken (ja, ‘t is ingewikkeld) en dan naar Den Haag, waar hij in 1775 is overleden.

Epiloog in Brussel

De oudste dochter Johanna Henrietta Dulcken (geboren 1737) gehuwd met de kunstschilder Johan Herman Faber, blijft met haar gezin in Brussel wonen als Johannes in 1771 het atelier naar Amsterdam verhuist. Mamam (Susanna Knöpfflen) woont als sinds 18 april 1769 bij haar oudste zoon in Hasselt (Ov.), de jongere ongehuwde zus Maria Sophie blijft bij hen inwonen. Hoe weet ik dat? Simpel: omdat ze lid zijn geworden van de ‘hervormde kerk van Brussel’ (Johannes en Marie-Sophie zijn als lidmaat aangenomen op 25 december 1763). Het gaat hier om de protestantse geloofsgemeenschap die op de Nederlandse ambassade samenkwam. Hun kinderen zijn daar ook gedoopt. Hier ziet u de twee eerste die ik tegenkwam in het register: Jean Friederic Dieteric (19 november (?) 1767. Als ouders: Jean Herman Faber peintre & Joanna Dulcken. Dan Johanne Louise ( 6 juni 1770, met als doopgetuigen Jean Jacques van der Heide en Mme Romberg.12, beide succesrijke handelaars te Brussel (toen behorend bij de ‘Oostenrijkse Nederlanden).

bron: Bruxelles / Brussel: Kapel van de Staten Generaal van de Verenigde Provinciën – Chapelle de Leurs Hautes Puissances les Etats-Généraux des Provinces Unies | 1761 – 1797

Als doopgetuigen verschijnen (bij de andere kinderen) de heren Frederic en Christian Romberg (Duitse kooplui, tevens een machtige familie in de Oostenrijkse Nederlanden; Frederic Romberg schopt het zelfs tot de adelstand : von Romberg, kasteel en landgoed in Machelen). Ook zien we de naam Ernst opduiken (secretaris van de ambassadeur) en Van der Heyden (eveneens koopman). Het schetst het milieu waarin ze zich blijkbaar hebben thuisgevoeld. Een protestantse gemeenschap, met veel Duitse invloed. Dan verandert de situatie. In 1781 publiceert keizer Joseph zijn ‘tolerantie-edict’ en niet veel later komt Napoleon voorbij… restart from scratch

Dick Wursten

  1. geheel volgens de protestantse traditie: Voorbereiding op (witte) Donderdag, Dankzegging op 2de Paasdag
  2. Het is de tijd van de ‘Oostenrijkse successieoorlogen’ en in de ‘barrière-steden’ waren o.a. Noord-Nederlandse (republikeinse) soldaten gelegerd als buffer tegen Frankrijk.
  3. Notaris Guichard heeft zijn acties in dit dossier opgelijst. Eerste brief van hem aan Dulcken te Antwerpen dateert van 5 augustus 1738. Dulckens antwoord is geregistreerd als ‘ontvangen’ op 11 augustus
  4. https://boalch.org/instruments/makerprofile/196 biedt een goede en uptodate summary in het Engels. https://musicksmonument.com/styled-211/ is niet strak geordend maar wel informatief, met veel originele bronnen in het Nederlands
  5. Met dank aan Ben van Nespen. Tot dan toe waren de klavecimbelklanken vaak afkomstig van de zogeheten revival-instrumenten zoals die door Pleyel, Neupert etc. werden gebouwd. Dat waren klavecimbels die vanuit de moderne piano teruggeprojecteerd werden en erg typemachine-achtig klonken. Zie over Skowroneck’s Dulcken kopie (beter: quasi-Dulcken) deze blogpagina: deze blogpagina
  6. Bull (Bohll) was geboortig van Erkrath (nabij Düsseldorf). Zijn overlijdensakte vermeldt de namen van zijn ouders: Henri Bohll en Gertrude Ranraths. Voor zover bekend was hij ongehuwd en had hij geen nakomelingen. Jeannine Lambrecht-Douillez meldt dat hij in 1795 een huis huurde in de Kloosterstraat. In 1745 vestigde hij zich in Antwerpen om leerling te worden van laatstgenoemde, ongetwijfeld dankzij diens uitstekende reputatie. In archiefdocumenten wordt hij soms klavecimbelbouwer, soms timmerman/schrijnwerker genoemd
  7. Op heden den 23’ febrij. 1757. Compareerde Sr Johan Daniel Dulcken inwoonder deser Stadt, mij notaris bekent Sieckelijck in den lichaeme en te bedde liggende, nochtans sijne zinnen, memorie ende verstandt over al wel maghtigh zijnde ende volkomentlijck gebruijckende, gelijck dat claerlijck bleke den welcken alnoch verclaerde te lauderen ende ’t approberen sijn testament op 26 augustus 1751 voor mij notaris present getuijgen in reciprocque forme met sijne huijsvrouwe Joff  Susanna Maria Knoepfel gemaeckt ende gepasseert. Hele tekst hier
  8. Joannes en Johanna Elisabeth worden op 25/12/1763 ingeschreven als lidmaten. De jaren nadien worden de kinderen van het echtpaar Faber-Dulcken daar gedoopt
  9. in dezelfde brief ook de harde beschuldiging: … de gecollecteerde penninge steekt onsen predikacnt alle reijse in zijn zack, ‘t welk buijten alle gebruijk is na der hant na sijn beliefen daer van rekening te doen
  10. Na te lezen met veel détails in J.B. du Buy, De geschiedenis van den Brabandschen Olijfberg, 1960, p. 136-156. De naam ‘Dulken/Dulcken’ zei de auteur toen niets, wat hem overigens niet te verwijten valt, want klavecimbels stonden toen nog te verstoffen in musea en meubel-opslagplaatsen. De brief van Louis op p. 153. Groot deel van de correspondentie uit het oud-synodaal archief op https://musicksmonument.com/styled-429/
  11. kerkregisters van Hasselt, Epe en Heerde. Requestregister uit Hasselt laat zien, dat in 1770 Johan Lodewijk burgerschap heeft aangevraagd (geweigerd) en dat in 1777 maman te horen krijgt dat ze vertrekken moet: ‘undesirable alien’.
  12. bron: Bruxelles / Brussel: Kapel van de Staten Generaal van de Verenigde Provinciën – Chapelle de Leurs Hautes Puissances les Etats-Généraux des Provinces Unies | 1761 – 1797