De meid van Lagouche 1

27 december 1659

Op zoek naar wat er in de kantlijn van de notulen staat in de affaire van ‘de dienstmaagd van Abraham Lagouche’. Haar ‘kwaadwilligheid’ wordt door dhr. Lagouche (een voorname Antwerpse poorter en edelsmid) ingeroepen als verklaring waarom hij niet naar de ‘vergadering’ (kerkdienst en het Avondmaal) kan komen, hoewel hij nochtans een gerespecteerd gelovige is (hij was zelfs ouderling geweest).

“Doch hadde geantwoort dat hij gesint was selfs een vergaderinge ten sijner Huyijse te houden, maar dat hij door de onvrijigheid van sijn Dienstmaagt als nog daar van belet was, klagende seer over de quaadwilligheijd* van deselve, so dat hij menigmaal daar over in toorn ontsteeken sijnde ook niet en konde resolveren omme dese maal aan de tafel des Heeren te verschijnen.

rechterpagina”Bij quaadwilligheijd een asterisk in de tekst en een randnotitie. Du Buy merkt op “haast onleesbaar, alsof men heeft gepoogd het uit te wisschen,” maar hij geeft wel volgende transcriptie.

“die verdorri had durven zeggen, als gij godome die Geusen in ons kot durft laten, sel ik se met den besem aan de deur keeren en sy sloeg soo hevig met haar vuyst op tafel, dat deselve niet meer voor het avondmaal mag gebesigd worden.” 

Volgens mij klopt dit. Mijn bijdrage aan de transcriptie = verdorri (Du Buy had daar een ?’); achter godome had Du BUY een vraagteken genoteerd (want niet zeker, of te geschokt om te accepteren?)

TRANSCRIPTIE NOTULEN 27 december 1659

Na behoorlijke aanroepinge tot God de Heere hebben D. Henricus Lydius en Sr. Balth: de Bruijne den kerkenraad bekent gemaakt : hoe sij op den 23 Decemb. Geweest waren ten Huijse van Sr. Abrah. Lagouche oud-ouderling deser kerke, hem versoekende, om sig nu wederom te willen laten vinden in de vergaderinge der geloovigen: te meerder dewijle hij verscheijdene reijsen ten Huijse van Sr. De Bruijne ontboden sijnder noijt was verschenen;  Ende derhalven versochten dat dat hij immers nu in den aanstaande kerstdagen aan de Heijl tafel des Heeren wild verschijnen; tot versterkinge van het diergekogte geloove, ende onderhoudinge der Christelijke eenigheijd in de leden onses Saligmakers. Doch hadde geantwoort dat hij gesint was selfs een vergaderinge ten sijner Huyijse te houden, maar dat hij door de onvrijigheid van sijn Dienstmaagt als nog daar van belet was, klagende seer over de quaadwilligheijd* van deselve, so dat hij menigmaal daar over in toorn ontsteeken sijnde ook niet en konde resolveren omme dese maal aan de tafel des Heeren te verschijnen. seggende dat sijne soons ook door de selve oorsaake wierden weerhouden. Bij al het welke hij tegens verscheijden vermaningen volhoudende is daarop goed gevonden, dat Sr. De Bruijne soude voort varen hem(?) tot de vergadering t’sijnder Huijse te versoeken. Ende voort dat men soude afwagten tot dat de Dienstmaagt (dewelke op haar vertrek stont) souden vertrokken sijn, om aldan verder na vermogen in dese sake te handelen.